Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9232

Datum uitspraak2008-08-25
Datum gepubliceerd2008-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/5612 BESLU
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Beoordeeld dient te worden of verweerder bevoegd was om, ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde, tot sluiting van de horeca-inrichting op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan. Weliswaar is voldoende aannemelijk dat verdachte 4 handelde in harddrugs, maar niet is gebleken dat de horeca-inrichting bekend stond als inrichting waar harddrugs werden aangeboden. Van gevaar voor het woon- en leefklimaat en de openbare is vooralsnog niet gebleken. Gelet op de ernst van de feiten is een sluiting voor een periode van zestien weken naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een onevenredige maatregel. Het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Reg.nr.: AWB 08/5612 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van de vennootschap onder firma [A]-[B] V.O.F. en de individuele vennoten, [A] en [B], allen gevestigd te Delft, verzoekers, ten aanzien van het besluit van 18 juli 2008 van de burgemeester van Delft, verweerder, waarbij is besloten het horecabedrijf gevestigd in het perceel [adres] te Delft voor een periode van zestien weken te sluiten, ingaande 1 september 2008 om 00.00 uur en eindigend op 21 december 2008 om 24.00 uur. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 21 augustus 2008 ter zitting behandeld, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. [...]. Tevens was aanwezig [...], brigadier bij de politie. I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening 1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.1. De vennootschap drijft Café [X] aan de [adres] te Delft met ingang van 1 oktober 2006. Bij besluit van 7 augustus 2007 is aan de vennootschap een Drank- en Horecavergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf aan de [adres]. Daarnaast is bij besluit van 15 augustus 2007 vergunning verleend als bedoeld in artikel 8 van de Exploitatieverordening Horeca 1998 ten behoeve van exploitatie van het Café [X]. 2.2. Bij brief van 29 juni 2008, uitgebracht op 7 juli 2008, heeft regiopolitiekorps Haaglanden, bureau Delft, aan verweerder verslag gedaan van het politieonderzoek naar een drugsdealer van Delft (verdachte 1), waaruit is gebleken dat sprake is geweest van handel in harddrugs in of vanuit het horecabedrijf Café [X] aan de [adres] te Delft, dan wel het daartoe aanwezig hebben. In de rapportage is opgenomen dat een verdachte (4) harddrugs kocht van zijn leverancier (verdachte 1) in Café [X], dat hij de harddrugs verkocht aan afnemers en dat hij harddrugs in zijn bezit had in Café [X]. De politie heeft zich daarbij gebaseerd op tapgesprekken en afgelegde verklaringen. Daarbij heeft de commissaris verweerder in overweging gegeven op te treden tegen het horecabedrijf. 2.3. Bij brief van 9 juli 2008, aangevuld bij brief van 17 juli 2008, zijn verzoekers in kennis gesteld van het voornemen van verweerder om de inrichting tijdelijk voor de periode van twaalf maanden te sluiten. Verweerder heeft daarbij vermeld dat met deze maatregel onder meer wordt beoogd de verstoring van de openbare orde te beëindigen en de naams-bekendheid van een recreatie-inrichting als inrichting waar (hard)drugs aanwezig zijn dan wel gebruikt of verhandeld worden, teniet te doen. Verzoekers hebben op 17 juli 2008 hun zienswijze kenbaar gemaakt. 2.4. Op 18 juli 2008 heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen en de sluiting voor de duur van zestien weken van Café [X] bevolen. Daarbij heeft verweerder de politie opdracht gegeven de sluiting in het openbaar bekend te maken en betrokkene erop gewezen dat de sluiting zo nodig van gemeentewege, doch voor zijn rekening, zal worden verricht. 3. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat op grond van de politierapportage van 29 juni 2008, die integraal deel uitmaakt van het besluit, de vermoedens dat vanuit Café [X] harddrugs werden verhandeld, zijn bevestigd. Met het oog op de bescherming van de openbare orde in en in de directe omgeving van het café wordt Café [X] dan ook op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gesloten. Hoewel de door exploitanten reeds getroffen maatregelen, bestaande uit het weren van verdachte 1, het aanbrengen van camera's en het aanpassen van de toiletten, voor een deel het met de voorgenomen bestuursrechtelijke maatregel beoogde resultaat hebben, heeft verweerder niet de overtuiging dat de handel in harddrugs definitief en blijvend teniet is gedaan. Dat de ondernemers niet persoonlijk betrokken zijn bij de handel in harddrugs doet hier niet aan af. Een sluiting voor een termijn van zestien weken wordt proportioneel geacht. 4.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. 4.2. Artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt: 1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. 2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. 3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht. 4.3. Artikel 16, eerste lid, van de Exploitatieverordening Horeca 1998 bepaalt dat de burgemeester bevoegd is in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 14 geldende sluitingstijden vast te stellen of tijdelijke sluiting te bevelen. 4.4. Ter uitvoering van zijn handhavingsbeleid heeft verweerder op 12 januari 2003 het zogenaamde handhavingscenario bekend gemaakt. In hoofdstuk II van het handhavingscenario staan de maatregelen vermeld die verweerder hanteert in geval van incidenten/overtredingen ten gevolge van gedrag van klanten/bezoekers voorzover het gedrag in directe relatie staat tot de horeca-inrichting en voor zover er sprake is van medeverwijtbaarheid aan de exploitant. Onderdeel C van dit hoofdstuk is van toepassing in situaties waarbij sprake is van drugshandel en bepaalt het volgende: ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde kan de burgemeester tot sluiting van een horeca-inrichting overgaan. Hiervoor is de burgemeester grotendeels afhankelijk van politie-informatie. In ieder geval wordt tot sluiting van de horeca-inrichting van minimaal 1 week tot maximaal 52 weken overgegaan indien buiten, doch in directe relatie daarmee, harddrugs worden verhandeld en/of worden gebruikt. De zwaarte van de overtreding of het incident en de relatie met het horecabedrijf zal hierbij maatgevend dienen te zijn voor de te nemen maatregel (beleidsvrijheid van de burgemeester). 5. Ter beoordeling staat of verweerder bevoegd was om, ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde, tot sluiting van de horeca-inrichting op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan. 5.1. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op het door de politie opgemaakte rapport van 29 juni 2008. Verweerder dient in een dergelijk geval na te gaan of het rapport deugdelijk tot stand is gekomen. Dit is met name van belang nu er in het onderhavige geval géén harddrugs in het café zijn aangetroffen en de conclusie in het rapport alleen is gebaseerd op verklaringen van verdachten en tapgesprekken. 5.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is op grond van het door de politie opgemaakte rapport van 29 juni 2008 weliswaar voldoende aannemelijk geworden dat verdachte 4 handelde in harddrugs, niet is af te leiden uit het rapport dat gebruikers naar de horeca-inrichting gingen om harddrugs te kopen en dat Café [X] bekend stond als horeca-inrichting waar harddrugs werden aangeboden. Uit het rapport kan slechts worden opgemaakt dat afnemers contact zochten met verdachte 4. De terzake door brigade [...] ter zitting afgelegde verklaring, dat hij ambtshalve bekend is met het feit dat afnemers van de harddrugs vaste bezoekers zijn van Café [X], is niet voldoende. Deze stelling wordt op geen enkele wijze onderbouwd door het rapport van 29 juni 2008. Er zijn geen verklaringen van afnemers en vaste bezoekers in het rapport opgenomen. Van gevaar voor het woon- en leefklimaat en de openbare orde is dan ook niet gebleken. Daarbij is van belang dat toen verzoekers op de hoogte raakten van de arrestatie van verdachte 4, zij meteen een gesprek hebben aangevraagd bij de gemeente en de besproken maatregelen hebben uitgevoerd, bestaande uit het aanbrengen van camera's en het aanpassen van de toiletten. Voor die tijd hebben verzoekers bovendien verdachte 1 al uit hun café geweerd, omdat ze hem verdachten van handel in harddrugs. 5.3. Gelet op de ernst van de feiten is een sluiting voor een periode van zestien weken naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een onevenredige maatregel. Dat verweerder niet de overtuiging heeft dat de handel in harddrugs definitief en blijvend teniet is gedaan, acht de voorzieningenrechter niet redelijk. Verweerder heeft niet aangegeven op grond van welke feiten en/of omstandigheden is geconcludeerd tot naamsbekendheid van Café [X] als plaats waar drugs verkrijgbaar zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, voor zover sprake is van een dergelijke bekendheid, op grond van het aan het besluit ten grondslag gelegde rapport zou kunnen worden geconcludeerd dat bij afnemers/ gebruikers bekend is dat verdachte 4 in drugs handelt en dat hij dit op verschillende plaatsen doet. De handel in drugs door verdachte 4 is beëindigd door de in het kader van het strafrechtelijk onderzoek verrichte arrestaties. 5.4. De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat tenslotte uit het besluit niet blijkt in hoeverre verweerder de individuele belangen van verzoekers heeft meegewogen alvorens over te gaan tot deze zeer ingrijpende maatregel. 6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat het besluit van 18 juli 2008 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. 7. De voorzieningenrechter ziet in dit geval eveneens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). II. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, die zin dat het besluit van 18 juli 2008 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar; 2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van 644,--, welke kosten de gemeente Delft aan verzoekers dient te vergoeden; 3. bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 288,--, vergoedt. Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A. Molemans.